Job, 1-6 De Hemelingen maakten hun opwachting bij de Heer, ook satan bevond zich onder hen. Er is geen plek voor satan voor de troon van God! Hier wordt een beeld of type geschetst van het menselijke (vleselijke) denken. Job daagt God uit om een beschuldiging tegen hem in te brengen. God echter blijft Job prijzen vanwege zijn oprechte wandel en pleit hem daardoor vrij. Het eigen ego van Job (satan) veroordeelt zichzelf hier tot tweemaal toe. Pas nadat God tot tweemaal toe laat zien wie Hij werkelijk is krabbelt Job terug en in vers 6 zegt hij: Alles herroep ik, over alles heb ik spijt zittend in stof en as. Jan van de Laar.
|