Een gloedjenieuwe kazerne
Begin jaren vijftig, de Legerplaats Nunspeet rook nog naar verse verf en beton. Van overal werden er eenheden en soldaten naar de splinternieuwe kazerne gedirigeerd. In het dorp Nunspeet was men niet gerust op die toevloed van militairen die zelfs leidde tot waarschuwingen van de dominee. Aart Lodder, opgeleid in Utrecht bij de Technische Troepen, was een van de kersverse bewoners en vertelt over de begintijd van de kazerne.
Aart Lodder: “Militaire dienst vond ik in die tijd wel leuk, het was een soort tatoeage, je ging meetellen. Toen ik moest opkomen bracht mijn moeder me naar het station, daarmee was ik de enige. Ik vond het prachtig dat mijn moeder dat wilde. Ik was niet echt een moederskind, maar mijn moeder had vroeger vanwege de winkel weinig tijd voor ons. Ik dacht jullie lachen maar wat je wilt, maar ze wil het zelf.
In Utrecht liep ik eerst met een lang gezicht, ik was het vrije leven gewend. Maar daar moest je zomers om 05.15 uur je bed uit, wassen en dan om half zeven netjes geschoren voor je bed staan. Daarna ontbijt, er stonden al hele tafels met eten voor je klaar. Je at in hetzelfde gebouw waar je sliep. Dat eten werd natuurlijk opgehaald, maar wist ik veel. Later groeide mijn bewondering voor de discipline en dat alles op tijd was.”
“Toen de opleiding klaar was hingen er lijsten aan het bord waar je vervolgens naar toe zou gaan. Voor mij was dat Nunspeet. Dat was een nieuwe kazerne, prachtig aangelegd en je kijkt je ogen uit. Die hele rij legeringsgebouwen, alles gloedjenieuw met boompjes van nog geen meter hoog. Ik kwam bij een herstelcompagnie die in gebouw 6 zat, niet al te ver van de kantine en de filmzaal. Onze compagnie was onderverdeeld in een groep voor de zeilmaker, geschutsherstellers, tankmonteurs, geweermakers en wielvoertuigenmonteurs. Met zijn twaalven lagen we op een kamer, aan iedere kant van de kamer stonden drie stapelbedden. Het eten was niet meer zoals op de opleiding op de kamer maar in de eetzaal.
“ 's Ochtends vroeg om een uur of zes, zeven gingen we vaak zwemmen in het bosbad dat langs de weg naar Nunspeet ligt, dat bad was onverwarmd. Ik vond dat vroege zwemmen niet zo leuk. Ik kon wel goed zwemmen en zwom hier in IJsselmonde in de rivier. Maar dat bad.... dat heldere water trok me niet zo.
Overdag werkten we in de garages die achter de grote parkeerplaats stonden. Vanuit het hele land werden er auto's gebracht.”
“Stappen in Nunspeet deden we niet vaak, ik ben nooit een drinker geweest. Nunspeet was erg klein met nauwelijks een café, tussen die mensen wilde ik niet zitten, je kon ze ook heel moeilijk verstaan. Je zocht meer een café met soldaten maar dat was daar niet. Je kon ook naar de twee militaire tehuizen in Vierhouten, daar zat je gezelliger dan in een cafeetje in Nunspeet.
We waren een van de eersten op de kazerne en ze hadden een praatje gehouden wat Nunspeet voor een dorp was. De dominee had de zondag ervoor nog in de preek gezegd dat jonge meisjes moesten oppassen voor het 'groene gevaar'. Ik dacht groen gevaar?? Hoe gaan ze je nu bestempelen terwijl ik hier gewoon netjes op het station aankom en mijn dienstplicht kom vervullen.
Cor Groen en ik kwamen een keer te laat terug en de andere jongens van de kamer zouden vanonder de dekens Present! roepen om tien uur. We konden dus niet meer door de poort, dat zou dom zijn voor ons en voor de jongens. We liepen daarom naar het terrein achter de legeringsgebouwen (de zuidkant, red.). Daar stonden hoge hekken, we hebben de winterjassen op het prikkeldraad gegooid en zijn er eroverheen geklommen. We moesten heel veel lachen maar wel stilletjes. Het terrein daar was nog niet kaal gemaakt en de afstand tot de gebouwen was een meter of tweehonderd. De wacht was die avond van de marechaussee en die was fanatieker. In het donker zagen we iets staan, we keken er uren naar maar kropen wel steeds dichterbij. Hij stond zo stil, dat kon geen vent zijn, uiteindelijk zagen we dat het een denneboom was. Om twaalf uur waren we op de kamer.”
“Op de kazerne kon je naar de tandarts, er zaten er drie. Veel jongens waren bang voor de tandarts maar het was vrijwillig. Ik had een aardig verwaarloosd gebit en ben vaak bij hen geweest. Ik had bijvoorbeeld een halve kies en die hebben ze weer helemaal opgebouwd. Hij zit er nu nog in. Ze gaven je een verdoving en zeiden: “Als je niets meer voelt geef je een seintje,” en gingen dan achter het wachtgebouw een potje badmintonnen.
Toen mijn militaire diensttijd er bijna opzat ging het even door mijn gedachten om beroeps te worden, maar niet echt serieus. Ik zou gauw een gezin hebben en gaan trouwen en dan moeten er centen komen. De hele compagnie zwaaide af, een week later zou er een nieuwe komen. Aan een afzwaaifeest werd niets gedaan, we werden met auto's naar het station gebracht en stapten daar met de plunjezakken op de trein. Op de herhaling zouden we elkaar weer zien.”
Aart Lodder
is geboren en getogen in Rotterdam-IJsselmonde.
Zijn ouders hadden een kruidenierswinkeltje en werkten dag en nacht. Aart werd aan de ambachtsschool opgeleid tot automonteur en werkte voor zijn militaire diensttijd in een busgarage. In maart 1952 kwam hij op bij de Technische Troepen op de Kromhoutkazerne in Utrecht. Daar was het twee maanden oefenen om soldaat te worden, gevolgd door acht maanden opleiding voor monteur voor de talloze Fords en GMC's die het leger toen rijk was.
In totaal zou Aart Lodder 24 maanden dienen en daar per dag 75 guldencent voor krijgen.
Beoordeel zelf de foto: |
Bezoekers beoordeelden: (0) |
|
|
|
|